woensdag 27 augustus 2014

DE EENZIJDIGHEID VAN HET LEVEN




Sam vertelde me over een vrouw die hij onlangs had leren kennen. We zaten in de Rib a way, een eethuis aan het Zuid dat ook 's avonds laat en 's nachts ribbetjes à volonté op het menue heeft en waar ik soms kom als ik niet voor mezelf kan koken.
 'Het gekke is,' zei Sam, 'ze was niet dik.'
   Sam is een beetje een platte jongen. Hij is een prima collega, maar verfijnd is hij allerminst.
 'Ze was niet dik?' zei ik.
 'Nou ja,' zei hij, 'ze was ook niet slank en ze was dat waarschijnlijk nooit geweest. Ook niet als kind. Een kloek meisje met stevige kuiten, weet je wel. Een meid die in haar jeugd aan roeien doet of aan judo. Maar dik, nee dik was ze niet.'
   Ik greep naar een servet en veegde mijn mond en mijn vingers af. 
 'Had ze dan dik moeten zijn, Sam?'
 'Ze at als een paard,' zei hij.
 'O ja?' 
   Hij keek me grijnzend aan. Ik bracht een stuk varkensrib naar mijn mond en begon er aan te peuzelen. De Rib a way is een eethuis waar er 's avonds laat ook mag worden gerookt. Als de kans op controle van een overijverig overheidsambtenaartje verwaarloosbaar is. Maar je krijgt pas een asbak als je een euro in een plastic spaarvarken stopt. Is er onverhoopt toch controle, dan wordt de boete betaald met wat er in dat spaarvarken steekt. Er wordt gefluisterd dat de plaatselijke maffia de tent runt en dat niet zozeer spareribs maar drugs de core business vormen, maar ondanks het feit dat ik er geregeld kom, heb ik nog nooit iets van die aard gezien. 
   Met Sam over vrouwen praten —en hij praatte alleen maar over vrouwen— was altijd een beproeving. Niet omdat ik erg verfijnd ben, verre van, maar in vergelijking met Sam... Nou ja, in vergelijking met Sam ben ik dat wel en het leek er hem altijd om te doen mij zoveel mogelijk te schofferen.
 'Wist je dat paarden niet kunnen braken?' vroeg Sam.
 'Christus man, ik ben aan het eten. Kunnen we even?'
   Sam tuitte zijn onderlip en blies de rook naar de luchter boven ons tafeltje waaruit gedempt licht viel.
 'Nou, volgens mij kon dat mens ook niet braken.'
 'Oké Sam,' zei ik. 'Geweldigk interessant.'
 'Als ik had gegeten wat dat mens allemaal in d'r mond stak, nou dan was ik nu nóg  aan het braken.'
   Ik gooide mijn servet in mijn bord.
 'Klaar,' zei ik. 'Heel erg bedankt, Sam.'
 'Nadine,' zei Sam. 'Zo heette ze.'
   Ik had best nog zo'n portie gegrilde varkensribbetjes kunnen hebben. Ze maakten ze in de Rib a way klaar met honing. Lekker crispy. Maar als er iemand aan dezelfde met wit linnen bedekte tafel het woord braken tot drie keer toe in de mond neemt, dan is het ook voor mij over.
 'Vind je dat die naam past?' vroeg Sam.
 'Past waarbij?'
 'Bij iemand die walgelijk veel eet?'
 'Weet ik veel,' zei ik. 
   Met het puntje van mijn tong probeerde ik een reepje varkensvlees van tussen twee kiezen te peuteren. Ik wou de kelner roepen, maar toen bemerkte ik naast het peper- en zoutvat ook een stenen potje met tandenstokers. Het kon me niet schelen of mijn collega dat nou vies vond of niet, maar ik prikte het stukje vlees van tussen mijn tanden en vooraleer het weg te slikken, bestudeerde ik het een hele tijd.
 'Nou, ook al was die Nadine zelf niet wat je noemt moddervet, verre van zelfs, toch is voor mij iedere Nadine een dikke vrouw sindsdien. Kun je dat geloven?'
   Ik zei niks. Ik dacht: het smeuïgste moet vast nog komen, Sam kennende. Maar er kwam niks.
 'Kun je dat geloven?' zei hij nog een keer.
   Mijn gebit was weer helemaal schoon, maar ik bleef met die tandenstoker op zoek naar etensresten. Heel even keek ik hem aan met zo'n afwezige blik dat hij nogmaals had kunnen vragen of ik dat kon geloven zonder antwoord op zijn vraag te krijgen. Hij grijnsde nog altijd.
 'En behalve walgelijk veel voedsel tot zich nemen,' zei ik, 'wat deed die Nadine nog meer?' 
 'Geen idee,' zei Sam.
 'Hoezo, geen idee?'
 'Ik was niet echt benieuwd naar wat ze nog meer deed,' zei Sam. 'In de bioscoop diepte ze een halve kilo gehakt uit haar handtas op en de hele film lang lag dat pak rauw vlees tussen ons in. Ze zei: "Neem gerust, als je zin hebt, ik heb nog meer." Af en toe graaide ze met haar blote vingers in dat pak en vooraleer ze een homp gehakt in haar mond stak, rolde ze het tot een balletje, als bij de soep. Hou je dat voor mogelijk? Wie weet had ze in d'r handtas ook nog een stuk rund of zo? Na de film gingen we koffie drinken. Ze nam er een dubbele portie taart bij. Warme appeltaart met slagroom en ijs. Het liep tegen elf uur in de avond. Welk normaal mens neemt dan nog taart? Weet jij het? En ze praatte ook de hele tijd over vreten. Ze had het over ingemaakte groenten, over vette vis die ze in de vismijn te Oostende kocht, over ossenvet —reuzel— waarin ze frieten bakte, over éclairs, verloren brood, verschillende soorten pasta's, vol au vent, kippenworsten, ontbijtgranen, eendenlever, pizza's. Noem wat en ze had het erover. Ze woont boven een patisserie, moet je rekenen. Nee, ik was niet benieuwd naar wat ze nog allemaal meer deed. Je met rauw gehakt in de bioscoop volproppen, volstaat voor mij. Dan heb ik het plaatje helemaal gezien.'
   Ik geloofde niet alles wat Sam me probeerde wijs te maken. Ik bedoel dat in het algemeen. Niet alleen wat hij over die Nadine en haar vreetlust vertelde nam ik met een korrel zout, ook wat hij op de weg meemaakte was meestal zodanig van de pot gerukt dat je het eigenlijk nooit helemaal ernstig kon nemen. Hij kreeg altijd de gekste klanten. Je kon qua taxiverhalen nooit tegen hem op. Hij had het allemaal bruiner meegemaakt. Misschien was die Nadine —als ze al zo heette?— een diabetespatiënte en moest ze wel geregeld voedsel tot zich nemen en had Sam het allemaal wat opgeschroefd? Maar vreemd genoeg kocht ik wekenlang geen gehakt meer in de supermarkt. Als ik er nog maar aan dacht, zag ik op de armleuning van een bioscoopzetel een homp rauw vlees liggen en nu eens kleurde dat vlees in mijn gedachten rood, dan weer blauw, of zelfs groen, al naar gelang het licht op het scherm. Af en toe vroeg ik hem of hij haar nog had teruggezien, zijn gehaktvrouw. Al na een paar keer antwoordde hij niet meer op mijn vraag en beschouwde hij het als gejen onder collega's, iets waarvan hij evenmin vies was. 
   Hoe ze er nou had uitgezien, Nadine, behalve dat ze noch dik was noch slank, kwam ik van Sam niet te weten. 
   Tot op een avond. 
   Het liep al tegen het einde van de zomer en die avond deden ze me met een busje rijden en ik had geen zin om te discussiëren. Ik nam de sleutel van de Vito en liep foeterend de hangar in. Het laatste licht van de dag viel door de plastic golfplaten waaronder een koppel duiven koerden. Stomme beesten die uitgerekend daar hun nest hadden gemaakt. 
   Het was zondag en de Gantoise speelde zijn eerste thuiswedstrijd van het seizoen. Busjes zijn bedoeld voor groepen. Ik heb het niet zo op groepen begrepen. En al helemaal niet op voetbalsupporters. Een tafelgesprek lukt niet als je met meer dan zes bent. Dat is bewezen. Psychologisch en zo. Dan valt het gesprek uiteen in afzonderlijke gesprekjes. Het ene gesprek stoort het andere. Nou, dan kun je net zo goed apart gaan zitten, aan afzonderlijke tafels. Dan is een grote ronde tafel een maat voor niks. De gezelligheid is weg en iedereen vraagt zich af of ook de andere gesprekken stomvervelend zijn. Met meer dan zes aan een tafel is geen goed idee. Net zo in een taxi. Normaliter lieten ze me nooit met een busje rijden, maar die avond dus wel.
   Mijn eerste klant die avond was een bejaarde man die ik wel vaker naar een zorgcentrum buiten de stad bracht, maar nooit eerder met een busje. Op eigen kracht raakte de oude man niet in de taxi, dus moest ik hem bij het instappen een beetje optillen en hem dan met mijn heup een zetje geven. Hoe oud hij precies was, wist ik niet, maar hij was vast in de tachtig. In ieder geval was hij broos. Broos als een koekje. Ik wist ook dat hij zo goed als doof was, dus toen ik hem vroeg waar hij heen wilde, zette ik een luide bek op. De man greep met zijn linkerhand naar mijn knie en met zijn rechterhand probeerde hij zijn oorschelp te bedekken waarin, niet eerder dan enkele dagen, een hoorapparaat stak.
 'Oeps,' zei ik.
   Ook zijn stem was door ouderdom fragiel geworden, maar thans, zo zei hij, kon hij dankzij dat hoorapparaat opnieuw zichzelf horen praten en had hij het gevoel dat hij, zoals ik daarnet, steevast veel te luid praatte, waardoor hij van de weeromstuit te zacht praatte en de mensen hém niet konden horen in plaats van andersom. 
 'Valt wel mee hoor,' zei ik. 'Ik hoor je prima.'
   Om de een of andere reden kreeg je in de taxi van oude mensen altijd een medische update. Gratis en voor niks. Alsof op het voorhoofd van een taxichauffeur in grote letters geschreven staat: zaag maar tegen mij, ik krijg ervoor betaald.
   Ook uitstappen kon niet op eigen kracht en toen ik hem met zijn beide voeten op de grond had, was het uitgesloten dat ik dit grootvadertje aan zijn lot zou overlaten, dus stapte ik met hem mee naar de ingang van het zorgcentrum. Hij leunde danig op mijn arm en we kwamen maar moeizaam vooruit. Misschien vocht deze oude man een halve eeuw geleden in de jungle van Korea, of in Congo? Misschien had hij vroeger een bloeiende zaak gehad? En moest je hem nu zien! Een verpleegster met een rolstoel nam het van mij over. Meneer Kamiel was weer in zijn laatste thuis. 
   Toen ik opnieuw achter het stuur zat, merkte ik dat de meter nog liep. Er was wat tijd overheen gegaan en de rekening klopte niet, ik kwam twee euro en veertig cent tekort. Nou, die moest ik dus uit eigen zak betalen. Zie je wel, dacht ik. Niks dan ellende heb je met zo'n busje. Met een gewone taxi zou me dat nooit overkomen zijn.
   Ook het rijden door nauwe, middeleeuwse steegjes viel niet mee. Je moest verdomd goed uit je doppen kijken, je reed er zo een spiegel af. 
   Ik reed de nachtshift. Van halfacht 's avonds tot halfzes 's morgens. Tien uur waarvan we er naar de letter van de wet twee voor onszelf hadden. Ook Sam reed de nachtshift. Geen enkele taxichauffeur nam twee uur pauze. Het was weliswaar je recht om niet meer dan acht uur achter het stuur te zitten, maar het werd niet op prijs gesteld als je dat recht ook opeiste. En normaliter had je aan een uurtje pauze genoeg. Je at een sandwich, je dronk een koffie en je ging weer de baan op. Maar omdat ze me die avond met een busje hadden doen rijden en omdat ik daar vreselijk de pest in heb, nam ik me voor in de Rib a way uitgebreid lunch te nemen.
   Ik was aan mijn tweede portie varkensribbetjes toe toen er aan het belendende tafeltje een vrouw van een jaar of veertig kwam zitten. Een vrouw in haar eentje, niet dik, niet slank, niet lelijk, maar ook geen uitgesproken schoonheid. Een vrouw waarvan een provinciestad als Gent er aan iedere vinger tien heeft, bij wijze van spreken. Het enige wat aan haar opviel, was de gelukzaligheid waarmee ze op haar schotel zat te wachten. Ze schikte en herschikte het bestek. Ze nipte ongedurig van haar drankje. Ik knikte vriendelijk gedag toen onze blikken elkaar toevallig ontmoetten en mijn intuïtie zei me: dit is Nadine. 
   Ik heb er geen ander dan een goedkoop woord voor, maar ze keek me verlekkerd aan, op het gulzige af. Ik bedoel: het was alsof ze alvast mijn portie varkensribbetjes wou, in afwachting. En toen ze haar schotel kreeg, tastte ze met zoveel apetijt toe dat ik het wel zeker wist. Nadine. Dit moest Nadine zijn. Nooit eerder een vrouw met zoveel smaak, met zoveel overgave zien eten. Ze vroeg drie, vier keer om extra brood en haar glas moest voortdurend worden bijgevuld. Zoals ik al zei: in de Rib a way kom ik wel vaker. Door de ramen van het etablissement zie je de neonverlichting van de rosse buurt. Het is er bepaald troosteloos, maar dat,maakt er het eten net lekkerder op.
   Mijn lunchpauze liep zo zoetjesaan teneinde. Twee uur lang had ik varkensribbetjes gehad, met naast me een vrouw wier opdracht het leek zich in de vernieling te vreten. Ik zat helemaal vol. Nadine was aan haar vierde portie toe. Eén portie is al een hele berg vlees moet je weten.
   Vanaf mijn dertigste ben ik beginnen aankomen. Niet dat ik dik ben, maar ik zie er niet uit alsof ik veel aan sport doe. Ook yoga zou niet meer lukken. Ik zie er uit als een man van vijftig die zich nooit veel om zijn uiterlijk heeft bekommerd. En daar zat ik dus, in een ordinaire eettent aan het Zuid, taxichauffeur van beroep. 
   Het koekje bij de koffie liet ik onaangeroerd. Ik kon niet meer. Nadine —of wie ze ook mocht wezen— leek met eten verre van klaar. Ze smikkelde lustig verder en depte af en toe met een servet haar mondhoeken.
 'Mag ik je iets vragen?' zei ze.
 'Ja, tuurlijk,' zei ik.
   Ze wees naar het logo van het taxibedrijf op de boord van mijn hemd.
 'City-tax?' vroeg ze.
 'Ja, inderdaad,' zei ik. 
 'Goh,' deed ze. Het was alsof dat antwoord haar zielsgelukkig maakte. Ze keek me stralend aan en ik veronderstelde dat ik met mijn antwoord Sam heel even dichterbij had gebracht. Ze vroeg of ik haar naar huis kon brengen, straks, als ze klaar was met eten. 
 'Graag,' zei ik. 'Geen enkel probleem.'
   Mijn pauze zat er op, maar als ik meteen een klant had, kon ik nog wel een kwartiertje.
   Ik bracht haar een half uur later naar huis, niet nadat ik haar voorzichtig had aangemaand wat haast te maken. Ze woonde in Mariakerke, in de Hippoliet Penemanslaan. Onder het rijden had ze het over haar buren die onlangs een barbecue hadden georganiseerd waarop ze uitgenodigd was geweest. Ze had kreeft gehad, lamsvlees, worsten, quish, allerlei salades. Rode en witte wijn en daarna mojito's, wel een stuk of zes. 
   Ik knikte. Het was zondag. Het regende. 
   
    
  
 





Geen opmerkingen: