donderdag 28 augustus 2014

EEN PRACHTIGE TUINKABOUTER




Het was juni en koud en we maakten na het vrijen fietstochten in de buitenwijken van de stad. Ik zag Anima alleen maar 's zondags. Ze was weliswaar in Brussel geboren, maar Marokkaanse van origine. Rond de middag belde ze bij mij aan. Ze had altijd eten bij in een grote boodschappentas van de Colruyt. Eenmaal binnen trok ze haar schoenen uit en een keukenshort aan en begon ze groenten te snijden terwijl ik op Arté naar een klassiek concert keek. Ik hield van strijkkwartetten uit het modernisme en op zondag was er op Arté een programma over de muziek van de Tweede Weense school, muziek van Alban Berg en Anton Weber. Moeilijke, intellectualistische, niet tot dijenkletsen uitnodigende muziek. Alles wat met harmonie te maken had, leek op de helling gezet. Anima begreep niet waarom ik naar dat soort zaken luisterde. Ik zorgde er altijd voor dat de keuken proper was op zondag. Ik genoot er wel van als een vrouw voor me kookte. Het deed me aan vroeger denken, aan harmonieuzer tijden, toen ik nog getrouwd was en mijn vrouw dagelijks voor me kookte. Anima kon een beetje Nederlands, maar ze sprak meestal Frans tegen mij. Ze was vrij mollig en klein. Eerlijk gezegd, ze leek op de Venus van Willendorf. Ik vond het niet erg. Haar Nederlands was niet goed genoeg om een interessante conversatie te voeren, en mijn Frans was niet veel beter. Anima is de enige vrouw die ik ooit heb geslagen. Ik vroeg voortdurend naar haar familie. Ik was er voor beducht op een mooie dag haar broer aan mijn deur te treffen. Ze zei dat ze geen contact meer had met haar familie. Ik wilde haar graag geloven, maar vertrouwen deed ik het niet helemaal. 
 'Comment s' appelle-t-il, ton frère?' 
 'Mohamed.'
 'Et il a quelle age?'
 'Presque cinquante.'
   Ik woonde toen weliswaar in een eenkamerflat, maar de buurt waar ik na mijn studies terecht was gekomen, was vrij chique. Er was een jachthaven. Er waren 'De buren van de abdij',— een verzameling vrijwilligers die de ruïnes van een middeleeuwse abdij voor het publiek toegankelijk maakte en er tijdens de zomer concerten organiseerde met wereldmuziek op het programma. Daar had ik Anima leren kennen. Op een concert met rai-muziek. Ik speel zelf kerkorgel. Op amateurniveau weliswaar. Af en toe mag ik de eucharistieviering in de Machariuskerk opluisteren, als de vaste organist niet kan. Ik ben zelf niet gelovig, maar op de een of andere manier weet ik meer van de bijbel af dan veel gelovigen. 
   Na het eten —onveranderlijk een tanjine— gingen we op het bed liggen en wou Anima dat ik haar onder het vrijen meppen gaf op haar poep. 
 'Tu frappe comme un musicien,' zei ze. 
   Ik wist niet wat ik ervan moest denken. Het wond me niet op en het stootte mij niet af. Ik had er eigenlijk niks mee. Ik mepte en dat was dat.
   Op een zondag in juni waren Anima en ik aan het vrijen toen de bel ging. Even later zat ik met twee Jehova's aan tafel, twee muisgrijze vrouwen van middelbare leeftijd. Anima lag in bed, met de dekens tot aan haar kin opgetrokken. Zoals ik al zei, ik woonde in een eenkamerflat. Tijdens de week kreeg ik eigenlijk nooit bezoek. De Jehova-vrouwen hadden het over de eeuwige liefde Gods. Ik keek af en toe naar Anima. Ik vroeg me af of ze begreep waarover we het hadden. Ik noemde haar soms mijn muzelvrouwtje. Ze geloofde op haar manier in Allah, zei ze. Allah had mij op haar pad gezet, bien sûr. Maar had Allah ook deze christenvrouwen op haar pad gezet? En had Allah ervoor gezorgd dat ze onder het vrijen graag meppen kreeg op haar blote poep? Ze zei dat ik de ziel van een moslima niet moest proberen te begrijpen. Nou ja, de waarheid was dat het me allemaal niet veel kon schelen. Ik hield van de kleine sexbom die ze in bed was. Daarnaast was er eigenlijk niks. We gingen met elkaar naar bed zoals een ander naar de sauna gaat. En na het vrijen gingen we fietsen. Met haar korte beentjes kon ze met moeite aan de trappers. Er is een grap over Marokkanen, een beetje een racistische grap vrees ik. Nou, wat is een Marokkaan met een fiets? Ik vroeg het Anima in het Frans. Ze wist het niet. 'Een Marokkaan met een fiets is een dief,' zei ik. 'Je hebt gelijk,' zei Anima. 'Hé,' zei ik. 'C'est du connerie, c'est une blague.' 
   Ze hadden het over het laatste oordeel, die Jehova-vrouwen. Wat er zou gebeuren aan het einde der tijden. Ze sloegen hun bijbels open en citeerden uit het laatste boek. 
 'Wist je,' zei ik, 'dat men er lang heeft over getwijfeld om dat bizarre boek aan de canon toe te voegen? Zo helder als de evangelies zijn, afgezien van dat van Johannes misschien, zo vreemd is dat laatste boek.'
 'Het is het woord van God,' zei de vrouw rechts van me.
 'Het is allemaal door hem gedicteerd,' zei de vrouw links van me.
   Anima geeuwde. Ik dacht dat ze ging zeggen: 'C'est du connerie.' Maar ze geeuwde alleen maar. Ze wou allicht dat die vrouwen ophoepelden en dat ik zou doorgaan met het geven van meppen op haar poep tijdens het vrijen.
  Drie tijdschriften lieten ze achter. Drie Wachttorens. Als ik nog vragen had over God, dan kon ik altijd iemand van de Jehova's contacteren.
 'Heb jij nog vragen over God?' vroeg ik Anima. Ik vroeg het in het Frans. Ik geloof niet dat de christendame's doorhadden dat ik een beetje met hen aan het dollen was en Anima keek me aan met een gezicht van: 'Wat heb jij?'
   Nadat ik de Jehova's had buitengelaten, kroop ik weer bij Anima in bed.
 'Frappe moi,' zei ze. Ik deed het niet. Ik weet niet wat me plots bezielde, maar ik nam me voor haar nooit meer te slaan. 
 'Pas aujourd'hui,' zei ik. 
 'Pourquoi pas?'
 'C'est comme ca.'
   We gingen die zondag niet fietsen na het vrijen. Er was weliswaar zon, maar er stond een koude, schrale wind. We keken nog een beetje televisie samen en na een uurtje of zo vertrok Anima.
   Toen ik weer alleen was in mijn eenkamerflat, begon ik haar een brief te schrijven. Frans is mijn fort niet. Het werd een erg eenvoudige brief waarin ik schreef dat we elkaar beter niet meer konden zien. Ik schreef dat er een andere vrouw in mijn leven was en dat onze wekelijkse rendez-vous niet langer kon doorgaan. Mijn brief telde welgeteld één kantje. Ik heb nooit antwoord gekregen en Anima nooit meer gezien. 
   Het liep al tegen het einde van de zomer toen ik nog eens vrouw in mijn bed had. Ze heette Myriam en ze woonde in Lovendegem. Ze deed pedicure. Ze vond het werk erg boeiend. Ik begreep niet wat er erg boeiend is aan het onteelten van oude, versleten voeten, maar ik was al blij dat ze tenminste niet over haar werk zeurde. Myriam was weduwe, althans dat vertelde ze me. Ze stond er op dat ik een condoom gebruikte en toen ik met een aangebroken doos condooms aan de rand van het bed verscheen, vroeg ze me met een zure ondertoon bij wie allemaal ik die andere condooms had gebruikt. Ik dacht: 'Doe zo verder meid en ik heb helemaal geen condoom meer nodig.' Maar ik zei niks en deed mijn best het haar naar de zin te maken. Zacht en rijkelijk was haar weduwenspek, maar ze was vanonder fel behaard en dan moet ik altijd een beetje mijn weerzin overwinnen om zo'n baardkut te beffen. En het duurde verrekte lang vooraleer ze ervan leek te genieten. Ik had veel zin om haar een klap op haar kont te geven. Zoals ik bij Anima deed. 'J'espère que tu me pardonneras.' Dat waren mijn laatste woorden aan Anima geweest. Ik kon die Myriam een klap op haar kont geven en als ze dat niet leuk vond, dan kon ik me ervoor verontschuldigen. Maar ik liet het uit. Myriam leek niet de vrouw die ervan houdt tijdens het vrijen een klap op haar kont te krijgen. Ik had zo het idee dat ook haar overleden man haar nooit een klap op haar kont had gegeven.
  Ik had die Myriam een half uur liggen beffen. Ik zat onder mijn eigen spuw. Nu was het haar beurt, vond ik. Maar ze bleef gewoon op haar rug liggen. En toen zei ze iets dat alle lust in mij deed wijken. Ze zei: 'Doe nu maar je ritje.' Ik wou haar ertoe bewegen op haar knieën en haar ellebogen te gaan zitten zodat ik haar op z'n hondjes kon nemen, maar ze gaf niet mee en ik neukte haar dan maar op de mij toegestane manier. Teneinde niet voortijdig te verslappen, moest ik er mijn gedachten bijhouden en toen ik was klaargekomen en me voorzichtig terugtrok, was het condoom er niet meer. Het condoom was in haar vagina achtergebleven.
 'Verdomme toch,' zei ze.
 'Sorry,' zei ik.
 'Ga van me af,' zei Myriam.
 'Oké,' zei ik.
   Hoe ze zich ook inspande en met haar vingers diep in haar eigen kut tastte, ze vond de condoom niet. 
 'Laat mij even,' zei ik.
 'Jij blijft met je poten van me af,' zei ze.
 'Héhé,' zei ik.
    Myriam was de vrouw die met condoom en al uit mijn leven verdween. Ik was er niet rouwig om.
   In de herfst vond ik werk als koerier. Ik moest medicijnen naar apothekers brengen. Mijn ronde was in Wallonië en ik moest elke werkdag om halfvier opstaan. De eerste weken luisterde ik onder het rijden naar de radio, maar ik werd horendol van de reclameblokken en de commerciële shit die ze voortdurend draaiden. Ook de zenders met klassieke muziek vond ik op den duur ongenietbaar vanwege het elitaire geneuzel waarmee een pianoconcert of een aria wordt ingeleid. Ik downloade audioboeken op mijn IPod. 'Portrait of a artist as a young man,' was het eerste boek dat ik beluisterde. De tekst werd gebracht door een bekend acteur, ik ben vergeten wie, een Ier die ooit James Bond speelde. Daarna beluisterde ik enkele toneelstukken van Shakespeare. Als ik bij een apotheker kwam waar ik medicijnen te leveren had, duwde ik op de pauzeknop. Eerlijk gezegd, van dat moeilijke Engels begreep ik slechts een fractie, maar wat ik begreep vond ik erg de moeite. 
   Het werk was eenvoudig, maar ondankbaar. Apothekers staan de klant vriendelijk te woord, maar keuren de koerier die de medicijnen brengt geen blik waardig. Eigenlijk zijn apothekers omhooggevallen kruideniers. Er was een apothekeres uit Yvonne-sur-Meuse die altijd iets op te merken had. Wat ik ook deed, het was nooit goed. Ofwel was ik te laat, ofwel was ik te vroeg. Zoals ik al zei, Frans is mijn fort niet. Ik kon me niet verdedigen. 'Espece de conne,' zei ze op een keer. Ik stapte op haar af. Ik ging recht tegenover haar staan.
 'Pardon?' zei ik.
   Ze hield haar klep, maar 's anderendaags moest ik na mijn ronde op kantoor verschijnen en kreeg ik mijn ontslag. Die nacht reed ik met mijn eigen wagen naar Yvonne-sur-Meuse. Het dorp sliep. Ook overdag leek het dorp te slapen. De rolluiken van de apotheek waren dicht. Uit het handschoenkastje nam ik de spuitbus met zwarte verf, maar op het laatste nippertje bedacht ik me en reed weer naar huis. Ik luisterde op mijn IPod naar de eerste hoofdstukken van 'Cather in the rye' van Salinger en was blij dat ik niet had toegegeven aan mijn vernielzucht.
   Ik was weer werkeloos en kreeg de eindjes maar moeilijk aan elkaar. In de namiddag ging ik op het orgel in de Machariuskerk oefenen. Fantasieën van Frescobaldi. 's Woensdags dweilden twee kloosterzusters de kerk en oefende ik een nogal hooggegrepen fuga van J.S. Bach. Hoe ik ook klungelde, de kloosterzusters vonden het prachtig. 
 

Geen opmerkingen: