woensdag 27 augustus 2014

DE WEDUWNAAR






Hij was weduwnaar, woonde in een bos en had keelkanker. Rita bezocht hem twee tot drie keer in de week. Haar man, Daniël, had met tegenzin ingestemd met het vrijwilligerswerk dat ze wou gaan doen. Eigenlijk vond hij het een belediging voor de bezoldigde arbeid die hij al jaren tegen zijn zin deed, maar hij zei dat het niet goed was als ze nog met kankerpatiënten in contact kwam, net nu ze zelf genezen was verklaard. De kinderen waren bijna het huis uit. Tweehonderd en vijf dagen scheidden hem van zijn pensioen. Dat was niet zo heel erg veel meer, maar sinds hij de resterende dagen afvinkte, verliep de tijd nog trager. 
 'Ik wil me weer nuttig voelen,' had Rita gezegd.  
   Waarom willen vrouwen altijd iets voelen? Hij bladerde af en toe in de magazines die Rita kocht als ze het lottoformulier binnenbracht. Een artikel met de ronkende titel Ik wou mij weer vrouw voelen las hij helemaal uit, maar hij was teleurgesteld omdat het niet over ruige seks ging. Het was hem ook een raadsel hoe zij zich nuttig kon voelen bij iemand die over enkele maanden de pijp uit was.
 'En hoezo, hij woont in een bos?' 

Mijn pa is Daniël en mama heet ook in het echt Rita. We moeten een taak maken voor Simons van Nederlands. Iets over vertelperspectieven. De alwetende verteller, het auctioriale vertelperspectief. Die zever, weet je wel. Een voorbeeld? Mijn pa, Daniël, is echt wel een uitgebluste spoorwegarbeider. Hij wordt er over een jaartje vijfenvijftig en dan mag hij met brugpensioen. Kan nauwelijks wachten. Mijn ma heeft kanker. Of liever, mijn ma heeft kanker gehad. Ongeveer zoals ze vijf jaar geleden ook al eens kanker heeft gehad en volledig genezen werd verklaard en dan plots, tegen alle voorspellingen in, toch herviel. Die shit, weet je wel. Echt sneu voor mama. Maar nu is ze dus opnieuw kankervrij. En dat vrijwilligerswerk van haar, dat is ook naar waarheid. De weduwnaar met keelkanker heet Tibeau. Ik denk dat hij een jaar of vijfenzestig is, zeventig misschien. Zo geel als maïs. Joekel van een neus. In een bos wonen, doet ie ook. Ik heb nog een oudere zus, Mia. Haar lief, Lode, kan ik niet uitstaan. Ze hadden al getrouwd moeten zijn, maar met mama's ziekte wordt de trouwpartij steeds uitgesteld. Kan ik in komen. Maar misschien dat het nu snel kan gaan? Ze praten al van grond kopen en bouwen en ze neuken volgens mij de vrijdagavond onder het ouderlijke dak. 
 'Hoezo, hij woont in een bos?' vroeg papa dus. Dat heeft ie echt zo gevraagd. Hij zat aan de keukentafel een sigaret te roken. Mag hij niet meer. Ik bedoel, hij mag niet meer in huis roken. Maar het regende buiten, of het woei erg hard. En dan is buiten roken onmogelijk, vindt hij. Ik geloof dat hij jaloers is. Nou ja, ik weet het wel zeker. Hij krijgt zo'n beetje een verbeten trek rond zijn neus als hij zich gepasseerd voelt. Jaloers waarop? Op een terminale bejaarde? Volgens mij zit het zo. Op de een of andere manier verliest hij mama toch aan kanker. Niet aan d'r eigen kanker, maar aan die van de boswachter Tibeau. O ja, dat vergat ik nog te zeggen. Tibeau was vroeger boswachter. Dat bos is natuurlijk niet van hem, maar van baron Huppeldepup. Hij, Tibeau, mag op het domein blijven wonen. Nog enkele maanden in ieder geval. Mama helpt hem bij het huishouden. Al zegt ze zelf liever dat ze morele steun geeft. Dat ze hem bijstaat in zijn vreselijke ziekte. Zelf kankerpatiënte geweest, ervaringsdeskundige. Als ze kon, dan bezocht mama Tibeau elke dag. Effen uitblazen nu. Simons kan mijn rug op. Met zijn alwetend vertelstandpunt. Doei.


De maandag, woensdag en vrijdag. Dat zijn haar dagen. Mama's dagen in het bos bij Tibeau. Ze vertelt er veel over. Hoe kranig hij zijn ziekte draagt. Die shit, weet je wel. En dat hij al lang weduwnaar is. Om mijn vader te kloten, luister ik altijd heel erg geboeid als ze over Tibeau vertelt. En ik stel vragen. Zout in de wonde, weet je wel. Haar aan de praat houden. Dan zit mijn vader vanbinnen te klieren. Zeker weten. Als ik bijvoorbeeld vraag: 'Hoelang is de vrouw van Tibeau al gestorven?', dan voel ik papa's rancuneuze aandacht groeien. We gaan nu al enkele weken ook de zaterdag naar Tibeau en het bos. Mama, papa en ik. Mia en Lode hebben dan het huis voor zich en volgens mij neuken ze elkaar ook 's zaterdags suf. Als we 's avonds terugkeren dan zeg ik altijd: 'Verdomd, wat ruikt het hier toch vreemd.' En dan zie ik mijn zus met schuwe oogjes kijken of er ergens iets verdachts is blijven slingeren. En dan ga ik zo'n beetje met mijn neus bij Lode hangen. Snuivend, weet je wel. 'Naar wat ruikt het hier dan?' vraagt mama. 'Ik weet het niet,' zeg ik. 'Naar iets, iets.' Eigenlijk ruik ik alleen maar de brandlucht die in mijn kleren hangt. Terwijl mama voor Tibeau zorgt, kuisen papa en ik het bos een beetje op. Enfin, wat we eigenlijk doen is vuurtjes maken. Van struiken die we uit de grond spitten. Daar zijn we de hele dag mee zoet. En wat brandhout klieven, dat ook. Soms gooien we een vislijntje uit. In het bos van Tibeau is ook een vijver. Kutvijver. Met een paar eenden en kikkerdril. Nog niets gevangen. We worden door mama twee keer in het huis getolereerd. Ge wat, Verbeke? Getolereerd, meneer Simons. Tenminste als we onze vuile laarzen uitdoen. Tegen de middag krijgen we een kom soep en zo rond een uur of drie is er koffie en een stuk cake die mama zelf heeft gebakken in de oven van Tibeau. Nog een heuse steenoven zoals bij de Italiaan. Appelcake. Door de kanker is Tibeau z'n stem zo goed als kwijt. Mama moet echt tegen zijn mond hangen als Tibeau iets zegt. Anders begrijpt ze hem niet. Nou, ik verzeker je, als je het plaatje niet snapt dan zou je denken dat die twee aan het knallen zijn. Veel zegt hij niet meer, Tibeau. Tegen mijn pa zeg ik dan dat die twee, mama en Tibeau, elkaar ook zonder woorden begrijpen. Dat steekt, kennelijk. Dan bekijkt mijn pa me zo eens en dan kijk ik terug met een uitgestreken gezicht. Volgens mij zal hij een gat in de lucht springen als Tibeau de pijp uit is. 'Kanker is een rare ziekte hoor,' zeg ik soms zomaar, langs mijn neus weg. Op een toontje alsof ik zelf oncoloog ben. Dat woord moet ik zeker gebruiken. Simons houdt er wel van als je beslagen ter ijs komt. Dan denkt hij dat je hard aan je taak voor Nederlands hebt gewerkt. Een ouwe boekhouderskop heeft ie, Simons. Nou ja, het woord oncologie ken ik omdat mama zelf kanker heeft, heeft gehad. Persoonlijk denk ik dat niemand helemaal kankervrij is. Ik weet niet goed waarom ik dat denk, maar het ligt zo' n beetje in de orde der dingen. Aan elk meisje is wel wat. Zodra je haar wat beter leert kennen, ben je al niet meer zo verliefd als in het begin. En tegen dat je er erg in hebt, zit je al respectloos aan d'r tieten. Wat je in het begin voor onmogelijk hield. Waar je zogezegd helemaal niet op uit was. Zo erg verliefd ben je maar korte tijd. Dan slaat de kanker toe. Ook de mens die zo gezond is als een vis en die zich altijd kiplekker voelt, is niet helemaal kankervrij. 'Hou jij eens je wafel, wil je?' zegt mijn pa als ik daarover uit mijn nek sta te kletsen. Ik zeg het je, het zit hem niet lekker dat mama de hele dag voor Tibeau zorgt. Ze heeft een echtgenoot waarvoor zij moet zorgen. Een gezin. Papa kan een boswachter met keelkanker missen als de pest. 'Ik denk dat hij weer helemaal zal opknappen, papa,' zeg ik. 'Wie?' Wie, vraagt hij. Volgens mama was Tibeau niet alleen boswachter, maar ook kunstenaar. Nu niet meer. Te ziek. Om te schilderen, moet je niet veel kunnen zeggen. 'Waarom denkt mama dat meneer Tibeau vroeger kunstenaar is geweest, papa?' Op een toontje. Haha. 


Je hebt ook nog andere vertelperspectieven. Ik zou mijn moeder dit verhaal kunnen laten vertellen. Waarom ze het doet en zo, waarom ze voor een andere kankerpatiënt wil zorgen? Wat ze werkelijk van Tibeau vindt? Of alleen maar medelijden haar drijft? Dat soort zaken. Psychologisch misschien wel interessanter? Simons zou er van opkijken. Mij ervan beschuldigen dat ik het uit een boek heb. Of het verhaal door mijn pa laten vertellen? Hoe hij aan dat geweer kwam? Hoe het precies gebeurde allemaal? Maar dan zou het natuurlijk heel erg ernstig worden. Nou, mij niet gezien. Simons moet maar een boek lezen als hij het alwetende vertelperspectief wil. De bijbel bijvoorbeeld. Ik ben God niet. Haha. Neem nou mijn ma. Die weent bij de minste scheet. Als papa iets onvriendelijks over Tibeau zegt, of iets onvriendelijks tout court. Meteen tranen. Overgevoelig, mijn ma. Als ze bij het afwassen een glas laat vallen of zo, dan weent ze ook. Als ze de bedden niet opgemaakt krijgt, dan weent ze. Alles gaat kapot. Ja, oké, maar wenen om een gebroken glas? Om een onopgemaakt bed? Dan ben je niet goed bezig als je het mij vraagt. Ik begrijp mijn ouwe wel, heus. Is mama dan eindelijk genezen, gaat ze zich de ellende van een ander aantrekken. Daar heeft hij dus geen boodschap aan, papa. En wie zegt er dat er na deze Tibeau geen andere kankerpatiënt volgt? Kanker genoeg in deze wereld. Zoals ik al zei, niemand is helemaal vrij van kanker. Ik ook niet. Het is makkelijker om alles uit mijn perspectief te vertellen. Neem nou dat geweer. Heavy shit, ik zweer het je. Ik stond tegen een tak te schoppen, bij het vuur. Groene bladeren geven witte rook. Scherpe, witte rook. Mijn ogen traanden. Mijn ouwe dacht dat ik stond te huilen. Vindt hij geinig en zo. Altijd dezelfde grap. 'Waarom sta je te grienen, jongen?' vroeg hij. 'Ik sta niet te grienen, het komt door de rook.' Met mijn domme kop sta ik het ook nog een beetje uit te leggen. Dus zie ik eerst niet dat hij een geweer bij zich heeft. Richt hij dat geweer ook nog eens op mij, het kalf. 'Je geld of je leven,' zegt hij. Ik wist natuurlijk meteen dat mijn pa aan het dollen was. Dus ik er naartoe. 'Geef eens,' zeg ik. 'Nee,' zegt mijn pa. 'Waar heb je dat geweer vandaan?' vraag ik. 'Jouw zaken niet,' zegt hij. 'Toe, geef eens,' zeg ik. Maar het is verloren moeite. Mijn pa is zo koppig als een ezel. Nou prima, ik doe verder alsof hij lucht is. Stop dat geweer in je reet, denk ik. Mijn pa gaat dieper het bos in. Denkt vast dat hij een ree zal kunnen afknallen. Ik zie hem tussen het groen en de rook verdwijnen. Enkele minuten later hoor ik een knal. En kort daarop nog een knal. Fuck, denk ik, die is echt aan het schieten. Ik er naar toe. Wil ik dus ook wel eens doen, knallen met een echt geweer. Ik vind hem in een stuk bos waar we nog nooit zijn geweest. 'Hé, pa,' doe ik. Vriendelijk en zo. 'Ik wil ook eens.' Hij antwoordt niet, schoudert het geweer en schiet. 'Nu ik,' zeg ik. 'Toe?' Maar hij lost niet. Hoe het allemaal is gebeurd? Had hij mij maar laten schieten met dat geweer. Dan was er helemaal niks gebeurd. Dan had ik gemikt zoals hij en op dezelfde boomstam geschoten. Maar nee, ik mocht niet. Ik stond daar zo'n beetje te smeken. Schaam ik me nu nog om. Hij vuurde wel tien keer. 'Prima geweer,' zei hij. Als om mij te jennen. Ik kookte. Moet hij plots pissen en zet hij dat geweer tegen een boomstam en zie ik mijn kans. 'Afblijven,' waarschuwt hij me. Ik wacht geduldig mijn kans af. Als ik zijn pis tegen de boomstam hoor kletteren, enkele meters van het geweer vandaan, ren ik er naartoe. En vooraleer hij er erg in heeft ben ik al verdwenen. Ik ren in de richting van het woonhuis. Ik hoor mijn pa vloeken. Niet normaal, ik zweer het je. Zo luid heb ik hem nog nooit horen vloeken. Om de een of andere reden, waarschijnlijk omdat ik plots schrik heb,  zie ik van mijn oorspronkelijke plan af. Ik storm op de deur af. Mama moet mij beschermen.


De schrik sloeg de jongen om het hart. Hij wou dat hij het geweer had laten staan.  Zijn vader kon wel een geintje hebben, maar dit was er bepaald over. Waar zat hij met zijn gedachten? Het tweeloopswapen lag zwaar in zijn handen en belemmerde hem bij het rennen. Hij wist niet dat zijn vader, Daniël, weliswaar boos was, woedend zelfs, maar meer nog bezorgd dat er hem iets zou overkomen. Als in een droom waarin hij zelf nauwelijks vooruitkwam, voelde hij zijn oude heer naderen. Hij spurtte naar het terras van Tibeau. Mama moest hem beschermen. Mama. 
   Daniël, op zijn beurt, kon zich wel voor de kop schieten. Wat had hij gedacht toen hij met dat geweer in het bos ging stunten? Zijn zoon was er zeventien, wist met zichzelf geen raad. Hij liep, hij voelde zijn hart in zijn keel kloppen. Het was alsof hij door zijn eigen vader achterna werd gezeten en een geweldige afstraffing wachtte, alsof het onrustbarende van de situatie vorige generaties alarmeerde en op stang joeg. 
   Rita dacht op haar beurt dat het onopgemerkt zou blijven, dat het een daad van barmhartigheid was. Ze liet haar hand gedwee door Tibeau onder het deken naar zijn stijve geslacht leiden, naar wat onder het wassen wel eens teken van opwinding gaf, maar nu hard en groot en gebiedend was. Het maakte haar wee. Ze streelde. Protest en gewilligheid gingen samen. De arme man kreunde. Het geluid kwam van jaren ver. 
   

Geen opmerkingen: